Wie is Effendi Ketwaru?

Surinaamse Auteur Effendi Ketwaru jr.

Effendi Ketwaru (Paramaribo, 3 maart 1956) is een Surinaamse literatuurcriticus en jeugdboekenschrijver. Hij is de oudste zoon van de gelijknamige musicus Effendi Ketwaru sr. (Effendi Ketwaru jr. - Wikipedia). Om zich te onderscheiden van zijn vader noemt hij zichzelf liever Effendi N. Ketwaru in plaats van Effendi Ketwaru jr.

Ik heb de basis- en middelbare school in Nederland gevolgd. Toen ik 21 was, keerde ik met mijn vader terug naar Suriname, in 1976. Mijn vader was al een aantal keren gevraagd om directeur van de Volksmuziekschool te worden. Uiteindelijk is hij daarop ingegaan, ondanks dat hij helemaal gesetteld was in Nederland en daar een muzikale loopbaan had. Hij gaf sitarconcerten in Nederland, België en Engeland. Dat was toen populair. Verder schreef hij muziek- en toneelrecensies.

Vanaf onze terugkomst in Suriname ben ik ook verbonden geweest aan de Volksmuziekschool. Ik gaf blokfluit- en pianolessen en Algemeen Vormend Muziekonderwijs. Dat ben ik blijven doen, naast al mijn andere werkzaamheden en activiteiten. 

Van jongs af aan las ik veel. Mijn motivatie om te schrijven komt daar vandaan. Literatuur is altijd mijn ding geweest. Ik heb Literatuur en Communicatiewetenschappen gestudeerd aan de Academie voor Hoger Kunst- en Cultuuronderwijs (AHKCO). Een van de docenten vroeg of ik wilde werken bij de sectie Literatuur van het toenmalige ministerie van Cultuur, Jeugd en Sport. Daar moest ik schrijvers en aankomende schrijvers begeleiden en interviewen. Ik ging dus ’s morgens naar het werk op het ministerie, ’s middags naar de Volksmuziekschool en in de avonduren naar de AHKCO. Verder schreef ik recensies voor de Ware Tijd Literair, een rubriek die wekelijks in de krant verscheen. Het leek zwaar, maar dat was het niet. Het was juist leuk. 

Op gegeven moment werd de ontwikkelingshulp uit Nederland stopgezet. Dat betekende het eind van de financiële middelen voor het werk op het ministerie. Na een kort uitstapje naar de afdeling Toerisme heb ik mijn ontslag ingediend. Ik stopte ook met mijn werk voor de Ware Tijd Literair. Ik wilde me richten op het schrijven van mijn eigen verhalen. In een periode van twee jaar, 1991 en 1992, heb ik drie boeken uitgebracht voor kinderen vanaf acht jaar. Het eerste, Rani de slangenkoning, is gebaseerd op een verhaal uit de mondelinge overlevering dat bekend staat als Tjanda en de zeven zwageressen. Het tweede boek, Birbal en de barbier, is afgeleid van verhalen uit de hindoestaanse literatuur over de wijze Birbal. Het derde boek, Koning Bali en de macht van Divali, komt uit de Indiase mythologie. 

Uit Koning Bali en de macht van Divali (pagina 30: 

Toen de mensen hoorden dat koning Bali drie dagen op aarde mocht regeren, werden ze doodsbang. “Dat kan nooit goed gaan”, zeiden de mensen. “Koning Bali zal zeker wraak nemen. Hij zal in drie dagen tijd net zoveel kwaad doen als vroeger in een heel jaar! Wat moeten we doen? Hoe kunnen we koning Bali tegenhouden?”



 

Toen ik student was aan de kunstacademie, vroeg men mij om te helpen schrijven in het Sarnámi. Aangezien mijn moedertaal Nederlands is en ik niet met het Sarnámi ben opgegroeid, was dat natuurlijk moeilijk. Ik heb besloten mijn eigen verhalen in het Nederlands te schrijven, maar dan over onderwerpen in de culturele hindoestaanse sfeer, gebruik makend van wat woordjes in het Sarnámi. Die zijn niet vertaald, maar de betekenis kan uit de context gehaald worden.

Het genre van de kinderboeken die ik heb geschreven is avontuur, met veel humor en fantasie. De illustraties heb ik zelf gemaakt. In mijn ogen worden illustrators ondergewaardeerd. Ze krijgen te weinig credit. Vooral bij hele jonge kinderen zeggen de illustraties een heleboel meer dan de tekst.

Rani de slangenkoning is mijn meest gelezen boek. Daar zijn de meeste exemplaren van gedrukt. Ik heb ervoor gezorgd dat houtvrij papier is gebruikt door de drukker. Dat vergeelt niet en kan lang bewaard blijven, ook in ons klimaat. Alleen heeft men verzuimd dit ook bij het kaft te doen, waardoor er aan de buitenkant weer vlekken zijn gekomen. Van Rani en de slangenkoning heb ik laatst (2024) nog wat restant exemplaren geplaatst bij Boekhandel Vaco en zelf bewaar ik nog een aantal.

Ik schrijf het liefst aan een tafel, kan zijn een bureau of een eettafel. Hoe lang ik doe over een boek? Dat verschilt. Aan Rani de slangenkoning heb ik zes maanden gewerkt. Met het vervolg ervan ben ik al twintig jaar bezig. De in Suriname welbekende Nederlandse literatuurdocente, wijlen Els Moor, vond het zo een mooi verhaal, dat ze graag een vervolg daarvan wilde zien. De tekst is al af, maar met de tekeningen gaat het wat moeizaam. Die moeten goed aansluiten bij de belevingswereld van kinderen. Dat is in het visuele tijdperk waarin we nu leven niet zo gemakkelijk.

Na de uitgave van mijn kinderboeken heb ik later nog samen met Michiel van Kempen gewerkt aan uitgaven voor volwassenen. Eerst aan een jubileumboek in verband met de 80ste verjaardag van Shrinivási, waaraan diverse auteurs een bijdrage hebben geleverd. Vervolgens aan twee verzamelbundels van de in 2024 overleden dichter Jit Narain.

De laatste tijd lees ik niet meer zoveel en als ik dat doe, dan is het non-fictie. Ik lees bijvoorbeeld werken die te maken hebben met sociologie. Het grootste deel van mijn bibliotheek heb ik gedoneerd aan een school. Sommige boeken had ik al zo lang. Het werd te veel. Nu kunnen de kinderen ervan genieten. 

Interview afgenomen door:

Letitia Tjen-a-tak en Donovan Menig
mei 2024

pro-mbooks1 : surinameportaal